Carpaal tunnel syndroom Terug naar overzicht

Wat is het?
Het carpaal tunnel syndroom wordt veroorzaakt door een verhoogde druk op de middenste handzenuw (nervus medianus) ter hoogte van de pols. Deze zenuw verloopt hier samen met de buigpezen van de vingers in een tunnel die wordt gevormd door de handwortelbeentjes en een overliggend peesblad.
 
 
Wat zijn de symptomen?
Tintelingen, gevoelloosheid en soms pijn in alle vingers behalve de pink. De symptomen zijn typisch ’s nachts aanwezig en verstoren de slaap. Ze kunnen ook worden uitgelokt door rechtstreekse druk op de handpalm zoals tijdens fietsen, of door de polsen geplooid te houden. 
 
 
Sommige patiënten hebben ook verminderde kracht in de hand of moeite met fijne motoriek zoals knopen dichtdoen. Bij ernstige zenuwbeklemming kan een zichtbare vermindering van de spiermassa aan de basis van de duim ontstaan (thenaratrofie).
 
 
Hoe stelt uw arts de diagnose?
Meestal volstaat een grondig klinisch onderzoek. Om de ernst van de zenuwbeklemming vast te stellen wordt een zenuwgeleidingsonderzoek met spierfunctietest uitgevoerd (EMG).
 
Wat is de behandeling?
Lichte vormen van carpaal tunnel syndroom worden behandeld met een nachtspalk die de pols in lichte strekstand houdt. Dit kan worden gecombineerd met een infiltratie van een lage dosis depot-corticoïden in de carpale tunnel. Dit vermindert de zwelling van het slijmvlies rondom de zenuw, waardoor deze meer plaats krijgt.
Een operatie is aangewezen bij ernstigere vormen of wanneer de conservatieve behandeling onvoldoende verbetering geeft.
 
Hoe verloopt een operatie?
Een dagklinische ziekenhuisopname van enkele uren volstaat. De ingreep gebeurt meestal onder locoregionale anesthesie. Met een fijn naaldje injecteert de anesthesist verdoving ter hoogte van de pols. Wanneer de hand slaapt, maakt de chirurg een kleine incisie in de handpalm om vervolgens het peesblad dat de zenuw afklemt door te nemen. Vervolgens wordt de huid gesloten en een verband aangelegd.  Na de ingreep mogen de vingers en de elleboog onmiddellijk worden bewogen. De hechtingen en het verband worden een 10-tal dagen na de ingreep door de huisarts verwijderd. Het is aangewezen om tot een maand na de ingreep hef- en wringbewegingen te vermijden. Nadien mogen de normale activiteiten worden hervat. Het operatielitteken in de handpalm kan gedurende de eerste maanden na de ingreep wat verdikt en gevoelig zijn. Soms wordt tijdens deze periode ook een gevoel van krachtsverlies in de hand ervaren. Dit maakt deel uit van het normale genezingsproces en verdwijnt spontaan. Kinesitherapie is zelden nodig. Bij de meeste patiënten zijn de tintelingen in de vingers snel beter. Bij ernstige vormen daarentegen kan verbetering van de zenuwfunctie meer dan een jaar op zich laten wachten en treedt er soms geen volledige recuperatie meer op. Vandaar het belang om een adequate behandeling niet te lang uit te stellen.

 

Waar?